Je kan het leren: flaneren zoals ‘de flaneur’, à la Baudelaire. Met een kleine update kan zijn voorbeeld ons helpen om uit de armen van de lockdown te ontsnappen.
Op 9 april wordt de 200ste verjaardag van Charles Baudelaire gevierd met bijzondere postzegels en nieuwe uitgaven van Les fleurs du mal. Maar nog meer dan van zijn poëzie, kennen we Baudelaire wellicht van zijn ‘flaneur’, iemand die rondzwerft en slentert, zonder doel of richting. Een individu dat door de stadsstraten walst en esthetisch plezier schept in de wemelende menigte, het concept blijft charmeren. Tot de lente van 2020 toch, toen we plots en masse huisarrest kregen.
Maar zelfs in een stad waaruit het echte leven is verdwenen, kan je denken en wandelen als een flaneur. Dat zegt ook Rainer Hanshe, de vertaler van onder meer België uitgekleed. Daarin beschreef Baudelaire een bezoek aan Brussel net voor daar een cholera-epidemie uitbrak. ‘De flaneur is ondergedompeld in het stadsgewoel, maar tegelijk staat hij er toch los van. Al ogen onze straten vandaag leger dan ooit, tot op zekere hoogte blijven ze bevolkt en kunnen we ons nog altijd verliezen in die omgangsvorm waarnaar Baudelaire verwees als een mysterieuze intoxicatie.’
Dat laatste betekent dat je probeert in andermans hoofd te kruipen, een vorm van extatische empathie waarmee de solitaire wandelaar als het ware zijn verbeelding ‘bevolkt’. De geest als een spons, of, zo je wil, als een socialemediakanaal. ‘Een met bewustzijn begeesterde caleidoscoop’, zoals Baudelaire de flaneur vereeuwigde.
Andere noties en kwalificaties zijn wel aan een update toe. Zijn flaneur is ‘een prins die, waar hij ook gaat, van zijn anonimiteit geniet’, maar wat met de prinsessen? In Flâneuse, haar boek uit 2016, roept Lauren Elkin vrouwen op om de straat op te gaan, in navolging van radicale vrouwelijke denkers en wandelaars als Virginia Woolf, Jean Rhys en Rebecca Solnit.
En flaneren beperkt zich ook niet langer tot het mythische Parijs of een literair Londen. Met de verspreiding van de stedelijke consumptiecultuur kun je tegenwoordig ook mijmerend slenteren door centrumsteden en dorpskernen.
Al vereist het wel enige discipline. Hieronder tien suggesties om de spookstad te verkennen, met de groeten van Baudelaire.
1 Lees de stad
In het gedicht Le soleil schrijft Baudelaire: ‘struikelen over woorden als over kasseien’. Het klinkt wat pretentieus om de stad te benaderen als een tekst, maar niet als we aan straatnamen denken, aan boomsoorten en aan de kleuren van metselwerk, en vergeten plakkaten en historische plekjes ontdekken. Zelfs beroemde monumenten kan je vanuit nieuwe invalshoeken bekijken. Baudelaire schreef over marmeren standbeelden alsof ze levende wezens waren. Welke emoties roepen ze bij jou op? Wie is jou hier misschien voorgegaan?
2 Geen drukte, dus geen druk
Nietsdoener, zo wordt flaneur ook wel vertaald. Kuieren doe je het best langzaam, verzonken in dagdromen. ‘Een dandy doet niets’, schreef Baudelaire. Tijdens een pandemie lijkt het altijd zondag in de stad – ideaal om ontspannen te meanderen. Maak er gebruik van zolang het duurt.
3 Ontnachtwaken
Slaapwandelen is de magie najagen. We ruilen onze slaap en ordinaire dromen in voor het fantasielandschap van de stad. Kunstlicht, de afwezigheid van anderen, sluipende vossen en het schaduwspel geven vertrouwde plaatsen een vreemde schijn. Het alledaagse anders zien, dat is het ultieme doel van flaneren.
4 Schakel die gsm uit
Als er één iets de kunst van het flaneren de nek omwringt, dan wel de smartphone. Nog slechter: apps die stappen tellen. Waarom het hoofd buigen als je naar boven en rondom je kan kijken? En heb je toch een soundtrack nodig bij je wandeling, ga dan voor een traag chanson.
5 Bekijk etalages
De grootse Parijse winkelgalerijen in ijzer en glas, tempels van het kapitalisme, waren een bron van inspiratie voor de cultuurfilosoof Walter Benjamin. Ook vandaag is het niet verboden om te gaan windowshoppen en etalages te bekijken. Borden, wegwijzers, beloftes, gebouwen, trends … We zijn getuige van de gestage leegloop van shoppingcentra en winkelgalerijen. Benjamin zou ervan staan kijken.
6 Stop en zit neer
De cafés en bars dicht? Er zijn altijd trappen en banken, parken en pleinen, portieken en portalen om rond te hangen. Niemand moet zich schamen om te gaan zitten. In zijn betoverende boek The walker: on finding and losing yourself in the modern city argumenteert Matthew Beaumont dat een herstelperiode – de toestand tussen ziekte en gezondheid – de perfecte modus is om op ontdekkingstocht te gaan: we zijn dan immers even gevoelig als onthecht. Herstellen van het coronavirus betekent tegelijk ook aansterken, op verhaal komen. Naarmate covid-19 wegtrekt, komen onze steden ook opnieuw op krachten.
7 De surrealisten achterna
De filosoof Guy Debord, die wandelen omschreef als wegdrijven, was beïnvloed door de surrealisten die toeval en spel gebruikten om op nieuwe ideeën en perspectieven te komen. Een van Debords vrienden stapte door een Duitse regio aan de hand van een kaart van Londen. Waarom eens niet door een lege stad wandelen met een verknipte en willekeurig wedersamengestelde kaart? In Panegyrique, zijn boek uit 1989, vertelt Debord over zijn omzwervingen door Europese steden in combinatie met verschillende soorten alcohol. Waarom niet eens op stap met een heupfles absint? De term ‘psychogeografie’, de wetenschap van het dwalen, hebben we ook te danken aan Debord. In 1955 omschreef hij het als ‘de studie van de precieze wetten en specifieke effecten van de geografische omgeving, al dan niet bewust georganiseerd, op de emoties en het gedrag van individuen’.
8 Vind de stad weer uit
Het Parijs van Baudelaire en Benjamin is al lang vervlogen. Een hedendaagse flaneur moet rekening houden met verkeer, massatoerisme, selfies ‘in het favoriete café van Sartre’ en wijken zonder ziel, zoals La Défense. Het leeglopen van onze steden en hun heruitvinding na de pandemie is een uitgelezen kans om ze beter te maken, weg van de hyperinflatie op de huizenmarkt en de aanbidding van reuzenfallussen in glas en staal, van pseudo-publieke piazza’s en het wilde consumentisme van de laat-twintigste-eeuwse metropool. Wie weet slenteren we wel een rooskleurige toekomst tegemoet, vol groen en open ruimte.
9 De parels in het afval
Baudelaire schrijft over de ‘chiffoniers’ van Parijs, de voddenrapers, gemarginaliseerde proto-recycleerders in een stad die hen negeert en schuwt. Het deed Benjamin denken aan de dichter als voddenraper. Deze plukkende, pulkende flaneur stelt een mentale collage samen met de rommelige, chaotische, lelijke, vuile afdankers en wegwerpselen die hij in de stad vindt. Afvalbakken en riolen kunnen ons meer vertellen dan musea. Gemeentewerkers, onder wie vuilnisophalers, krijgen meer te zien van de ‘echte’ stad dan de meesten onder ons. Grote steden in het Westen herbergen uitgestrekte en torenhoge postindustriële landschappen, ver van de honingpotten en themaparken die ‘historische centra’ geworden zijn.
10 Schriftjes en schetsen
Baudelaire was niet de eerste – of de laatste – der zwervende filosofen-schrijvers. Hij nam ideeën over van Edgar Allan Poe, en auteurs zo divers als Charles Dickens, Marcel Proust, George Sand (die zich als man verkleedde om bepaalde milieus binnen te dringen), James Joyce, Jorge Luis Borges, Franz Hessel, Ralph Ellison en Edmund White hebben een bijdrage geleverd aan deze traditie. De flaneur duikt op in schilderijen van verscheidene artiesten, onder wie Degas en Manet (terwijl Edward Hopper schilderde als een flaneur), en je kunt hem zien dwalen door het werk van filmmakers als Agnès Varda en Patrick Keiller. Het betere reisschrijven drijft op een nieuwsgierige blik, intellectuele onrust en een zekere afstand. De lege stad hunkert ernaar om gevuld te worden met nieuwe woorden.
Chris Moss in The Guardian / De Standaard