De straat is van iedereen, maar van sommigen meer dan van anderen. Wie traag is, voldoet niet aan de norm en loopt of rijdt in de weg, merkt Eva Van Eenoo.
Freelancejournalist Robin Broos lokte vorige week bij veel fietsers verontwaardiging uit met zijn column ‘Fietsers zijn de nieuwe automobilisten’. Volgens sommigen zou hij niet voldoende inzien dat fietsers zelf vaak onder aan de ‘mobiliteitspiramide’ staan. In de reacties was de algemene teneur dat fietsers en voetgangers gelijke belangen hebben en dat ze in plaats van onderling te bekvechten, beter samen zouden focussen op de strijd voor de herverdeling van de ruimte. Daar valt veel voor te zeggen. De ongevallencijfers voor fietsers en voetgangers gaan de foute kant op. En, wie goed rond zich kijkt, kan alleen vaststellen dat het automobilisme op veel plaatsen nog ruim baan krijgt en dat de rest (wie zich te voet, met de fiets of met het openbaar vervoer verplaatst), wat kruimels en in het beste geval een conflictvrij kruispunt krijgt toegeworpen.
Maar, graven we wat dieper, dan zien we dat de plekken waar Broos naar verwees en waar hij zich als voetganger bijzonder oncomfortabel voelde (de stationsomgeving van Leuven en de Anspachlaan in Brussel) locaties zijn waar die ruimtelijke herverdeling al in grote mate is gebeurd. Daar is nog amper sprake van automobilisten tegen ‘de rest’.
Deze en veel andere pleinen en straten tonen aan dat die ruimtelijke herverdeling werkt: waar de auto plaats moet afstaan, nemen anderen de ruimte in. Maar blijkbaar gebeurt die inname op zo’n manier dat het voor een groep mensen niet meer comfortabel of veilig aanvoelt. Dat gevoel afblokken door tegen mensen te zeggen dat ze zich vergissen van vijand, is niet bijzonder attent en begripvol en getuigt van een (onbedoelde) blindheid voor wat er zich werkelijk op straat afspeelt.
Hokjesdenken
In discussies over mobiliteit delen we groepen mensen gemakshalve in op basis van de manier waarop ze zich verplaatsen. Die opdeling is in grote mate kunstmatig. Mensen zijn niet zo makkelijk in één hokje te duwen. Veel automobilisten pakken weleens de fiets, een fietser gaat soms ook te voet, voetgangers zitten vermoedelijk geregeld achter het stuur van een wagen. Die strikte scheiding gaat uit van onbestaande monolithische blokken ‘weggebruikers’. Het is in die zin nogal vreemd om weggebruikers zo tegenover elkaar te plaatsen: wie hoort er namelijk bij welke groep?
Ook tussen de mensen die geregeld wandelen of fietsen, lopen er tal van breuklijnen, langs de as van leeftijd, gezinssamenstelling, beleving van de publieke ruimte, inkomen … Dat betekent dat fietsen of wandelen kan leiden tot erg verschillende ervaringen. Wanneer ik fiets met mijn zevenjarige dochter, voel ik mij veel kwetsbaarder dan wanneer ik alleen fiets. Met mijn dochter naast mij moet ik al mijn zintuigen gebruiken en ook nog ogen op mijn rug hebben, moet ik voortdurend anticiperen op fietsers die haar de pas afsnijden of rechts willen inhalen. De ervaring van een Deliveroo-koerier die voortdurend onder druk staat en een inkomen bijeen probeert te sprokkelen op een aftandse fiets, is niet dezelfde als die van iemand die een ontspannen tochtje maakt langs landelijke wegen op een nieuwe elektrische fiets. Naar de markt wandelen met een trolley, is niet hetzelfde als flaneren op de Meir, en is niet hetzelfde als met een rollator een plein oversteken waar fietsers kriskras langsrijden.
Snel, sneller, snelst
De straat is van iedereen, maar van sommigen toch iets meer dan van anderen. De ene kan zich veel makkelijker de publieke ruimte toe-eigenen dan de andere. Dat proces van toe-eigening installeert bepaalde machtsverhoudingen die we moeten erkennen, en het best zo snel mogelijk weer afbreken.
Het mobiliteitsbeleid is doorspekt van termen als efficiëntie, doorstroming en snelheid. Ook in het fietsbeleid is dat de dominante focus geworden, met snelle elektrische fietsen en fietssnelwegen als aanjager. Impliciet krijgen we voortdurend de boodschap mee dat we ‘snel’ moeten zijn. Wie traag is, voldoet niet aan die norm en rijdt dus ‘in’ de weg – en niet gewoon ‘op’ de weg. Zelfs ‘actieve weggebruikers’, de noemer om fietsers en voetgangers te duiden, leidt tot dat verwachtingspatroon. Misschien willen sommigen liever luie weggebruikers zijn. Traag wandelen. Stilstaan. Wat rondhangen. Spelen. En willen ze dat ongestoord doen, zonder dwingend fietsbelgerinkel.
De realiteit is veel morsiger en lastiger te behappen dan ‘voetgangers en fietsers, één strijd’. Als de auto eenmaal plaats gemaakt heeft, zullen we niet vanzelf in een harmonische ruimte terechtkomen waar geen ongelijkheden meer spelen.
Eva Van Eenoo is doctoraatsonderzoeker Cosmopolis Centre for Urban Research (VUB).