Sigmund Freud was dol op artisjokken. Als huwelijksgeschenk gaf hij zijn vrouw een exemplaar van Deutsche Kochschule, een bijna zeshonderd pagina’s tellend kookboek waarin niet minder dan vijf bereidingswijzen voor deze bloemengroente te vinden zijn. Martha Freud schijnt ze vaak van de Weense markt voor haar man te hebben meegebracht. Wie het geduld kan opbrengen legt de noeste knoppen weg tot er een violette vlam uit opgeschoten komt; wie minder van het wachten is, koopt de al ontloken plant bij een bloemenkraam. ‘Mijn lievelingsbloem’, schrijft de grondlegger van de psychoanalyse in de analyse van een van zijn eigen dromen in Die Traumdeutung. Ogenschijnlijk vrij associërend bij zijn eigen droom waarin een ‘botanische monografie’ opduikt – de psychoanalyse is ontstaan uit één grote zelfanalyse en uit een obsessie met masturbatie als oerneurose – komt Freud over zijn favoriete bloem te spreken. Hij constateert dat die lievelingsbloem een bijzondere herinnering bij hem oproept: als kind las hij boeken op een manier die deed denken aan het blad voor blad ‘uit elkaar plukken’ van artisjokken. Tot op vandaag breken historici zich het hoofd over de betekenis van deze even biologische als erotische en zelfs agressieve verwijzing.
Freud was niet de enige die verzot was op deze groente. Ook Stefan Zweig was dat. In De wereld van gisteren, een van de grootste herinneringsdocumenten van de twintigste eeuw, vertelt Zweig hoe zijn van oorsprong Zuid-Italiaanse moeder deze groente voor hem bereidde. ‘Risotto en de toen nog zeldzame artisjokken,’ schrijft hij, ‘en andere specialiteiten van de zuidelijke keuken waren mij al van mijn vroegste kindertijd af vertrouwd’.