Stations, hoe klein ook, moeten net als in hun glorietijd weer levendige ontmoetingsplekken worden, waar je een koffie kunt drinken of zelfs naar het museum kunt gaan.
Opiniebijdrage in De Standaard van donderdag 4 februari 2021
Koos Fransen, Wouter Florizoone, Jesse Pappers, Dirk Lauwers
De NMBS heeft maandag aangekondigd aan dat ze in 44 treinstations in België de loketten zal sluiten. Dat besliste ze vanuit een economische logica, loketten in stations waar nog amper reizigers naar het loket komen, zouden niet rendabel zijn. Bovendien wil ze de openingsuren van de loketten in 37 andere treinstations aanpassen. Federaal minister van Mobiliteit Georges Gilkinet (Ecolo) heeft de raad van bestuur van de NMBS al teruggefloten, maar toch is een debat nodig over de sociaal-ruimtelijke functie die loketten en stationsgebouwen kunnen en zouden moeten vervullen.
Dat de toegang tot loketten cruciaal is in de ervaring van specifieke doelgroepen, staat buiten kijf. De sociale interactie met de loketbediende kan een barrière zijn om de trein te gebruiken. De helft van de Vlamingen neemt nooit de trein. Kunnen stations de drempel verlagen?
Einde van stationsgebouw?
België heeft een intensief spoornetwerk met veel treinstations. Die stations bevinden zich voornamelijk in grotere en kleinere kernen, waaromheen het ruimtelijke weefsel ontwikkeld werd. Net zoals de kerk een duidelijke landmark is in elke stad of dorp, is het station vanuit historisch standpunt een plek voor verbinding, verblijf en ontmoeting. Bijgevolg bepaalt de mate waarin de stations en hun omgeving ontworpen worden mee de ontwikkeling van het lokale en bovenlokale sociaal-ruimtelijke weefsel errond.
Onder de noemer Le temps des gares vond in 1978 een tentoonstelling plaats in Parijs. Ze belichtte het belang en de schoonheid van treinstations over de hele wereld, en het station Antwerpen-Centraal kreeg er een ereplaats. Maar er was ook aandacht voor landelijke stations. Stations waren historisch niet alleen functioneel, ze moesten ook het belang van het treinverkeer onderstrepen. Die glorietijd is allang voorbij, en de vraag is of de sluiting van loketten het definitieve einde zou betekenen van de stationsgebouwen an sich.
Minister Gilkinet riep niet alleen op om loketten open te houden, maar ook om de stationsruimte te herdenken, bijvoorbeeld in samenspraak met verenigingen, lokale overheden en ondernemingen in de buurt van het station. Stefan Stynen, de voorzitter van reizigersorganisatie TreinTramBus, stelde voor om complementair aan de ticketverkoop andere dienstverlening aan te bieden, zoals een krantenwinkel of een kleine horecazaak. Maar waarom zouden we niet breder nadenken over de rol van onze treinstations in de publieke ruimte? Door de treinstations louter als commercieel domein te vermarkten, verliezen ze hun verbindende waarde. Bovendien past het bij de historische functie van een station om te reflecteren over hoe ze kan ingezet worden als ontmoeting- en verblijfsplek.
15 minutenstad
We moeten nadenken over hoe we de stationsruimte toegankelijker kunnen maken. ‘Openbaar’ of ‘publiek’ betekent veel meer dan alleen voor iedereen beschikbaar zijn, maar gaat ook over tegemoetkomen aan maatschappelijke noden. Die noden kunnen sterk verschillen van gemeente tot gemeente.
In een stedelijke omgeving kan het wenselijk zijn om meer activiteiten te clusteren, wat naadloos aansluit bij de opkomst van concepten als de ‘15 minutenstad’. Of misschien is er in het station wel plaats voor een sociaal-culturele invulling, die de link met de omliggende buurt versterkt. In de Leuvense deelgemeente Wijgmaal zal het stationsgebouw een kantoor- en ontmoetingsruimte krijgen. Op het gelijkvloers komt ‘Bar Rosalie’, uitgebaat door een coöperatie van Wijgmaalse burgers.
In een meer randstedelijke of landelijke omgeving kan de functie van het station gekoppeld worden aan een maatschappelijk buurtpunt, buurtwinkel of zelfs een Dorv (Dienstleistung und Ortsnahe Rundum Versorgung), een concept dat duurzaam winkelen en dienstverlening op maat van een dorp combineert. Een goed voorbeeld van een randstedelijk station met een moderne commerciële invulling is dat van Mortsel-Oude God, met een koffiebar die belegde boterhammen verkoopt en een bakkerij die ter plekke vers brood bakt.
Je zou ook een publiek toegankelijk buurtmuseum kunnen onderbrengen in het gebouw of een toeristisch informatiepunt, de entree tot een stad of streek voor de recreatieve bezoeker. Ook de rol als mobipunt – een schakelpunt in de mobiliteitsketen – kan vertaald worden naar die nieuwe ontmoetings- en verblijfsplekken.
Spoorbouwmeester
De NMBS kan meer doen dan treinen laten rijden, door aanvullende diensten aan te bieden aan haar klanten. Stationsgebouwen bieden sterke kansen om die diensten breed en kwaliteitsvol uit te bouwen. Dat kan in samenwerking met andere partners, misschien zelfs in de vorm van een coördinerende spoorbouwmeester (naar analogie van het Nederlandse spoorbeeld).
De burgers zouden mee kunnen bepalen wat op welke locatie mogelijk en wenselijk is. De stations moeten vooral betekenisvolle plekken worden, waar mensen willen zijn om wat er te koop is, om wat er te beleven is. Daarnaast moeten ze toegang geven tot mobiliteitsmogelijkheden, ook voor wie digitaal niet mee is.