Opiniebijdrage van dichter Paul Demets in De Standaard van zaterdag 17 oktober 2020.
‘Kom’, zeggen we in deze coronatijd. ‘Genoeg binnen gezeten. We gaan een wandeling maken in de natuur.’ Maar bestaat die wel, de Natuur? Ik schrijf het woord even met een hoofdletter, omdat we, vrees ik, de natuur verabsoluteren, omdat we haar als een toevluchtsoord zien, een schuilplek, een massagesalon voor ons lichaam en onze geest.
Zijn we allemaal wandelaars, zoals op Caspar David Friedrichs iconische schilderij Der Wanderer über dem Nebelmeer (1817), die de natuur intrekken? Zijn wij die man die eenzaam op een rots staat en uitkijkt op een zee van nevel en rotsen, op het landschap dat door zijn overweldigende weidsheid een subliem karakter heeft? Bekijken we dan iets dat buiten onszelf bestaat? Nee toch? We leven toch altijd midden in de omgeving waarin we ons bevinden? De natuur is toch de Ander niet, iemand die we gaan opzoeken wanneer we daar behoefte aan hebben? Het lijkt wel een canvas waarop we onze stemmingen projecteren. Iemand die ons moet redden uit onze eenzaamheid en ons moet genezen.
Geef mij maar de natuur in plaats van de Natuur. Smalle weegbree langs de kant van de weg maakt voor mij ook deel uit van de natuur. O ja, je kunt erdoor genezen, want het plantje wordt gebruikt tegen huidaandoeningen.
Weiden zonder koeien
Waarom trouwens altijd die dichotomie tussen stad en platteland, tussen cultuur en natuur? Moet je op een rots staan om de natuur te zien? Is de natuur alleen in landelijke gebieden te vinden? Toen ik van 2016 tot en met 2019 plattelandsdichter van Oost-Vlaanderen was, ben ik op zoek gegaan naar de natuur op dat platteland.
Ik heb veel weiden gezien waar vroeger koeien op graasden. Nu zijn dat netjes afgezoomde percelen waar paarden op hun zondagse ruiters wachten. Ik heb industriële landbouwbedrijven bezocht. Ze lijken fabrieken. Ik heb de reusachtige wieken van windmolens zien bewegen. Ik heb de wandelpaden gevolgd in beschermde gebieden, goed van informatieborden voorzien. Ze boden mij uitleg over de geschiedenis van het grotendeels verdwenen landschap. Ik leerde dat er autochtone bomen en struiken werden geherintroduceerd. Ik heb de Natuur daar niet gevonden. Niet meer. Maar wel veel elementen van de natuur. Gelukkig maar.
Ik geloof in de dark ecology zoals de Britse filosoof Timothy Morton die beschrijft in zijn gelijknamige boek: als we onze planeet leefbaar willen houden, moeten we ons idee van ‘de natuur’ herzien. We moeten af van het onderscheid tussen wat ‘natuurlijk’ en ‘niet natuurlijk’ is. Wellicht zouden we beter af zijn met de appreciatie van de wisselwerking tussen het organische, het biologische en het technologische. Ze hebben elk hun eigen waarde. Ik verwijs hierbij naar de object-oriented ontology van Graham Harman. Alle objecten, menselijke en niet-menselijke, zijn gelijkwaardig voor hem.
Nieuw soort natuur
We moeten er ook mee ophouden om een onderscheid te maken tussen menselijke en niet-menselijke vormen van leven. Dat is de beste manier om van het antropocentrisme af te raken. Het heeft geen zin meer om te spreken over het verschil tussen de natuur en wat niet meer tot de natuur behoort, om de eenvoudige reden dat de natuur stilaan niet meer bestaat. In het volle besef van de desastreuze gevolgen vernietigen we de natuur door onze levensstijl. De klimaatrapporten spreken boekdelen. Het is voor iedereen duidelijk wat er moet gebeuren. Maar we talmen, ontkennen, kijken weg. Binnen enkele decennia zal er van de Natuur niets meer overblijven. Dat willen we blijkbaar. Stilaan leven we op een postindustrieel verontreinigd terrein, en zitten we te zonnen tussen rondzwervende rommel, met daartussen woekerende, invasieve vegetatie
Toch zal er nog natuur bestaan. Stilaan leven we permanent op een postindustrieel verontreinigd terrein en zitten we te zonnen tussen rondzwervende rommel, met daartussen veldrus, knolcyperus, grote ratelaar, reuzenberenklauw, kamgras, robinia en witte abeel als prachtig woekerende, invasieve vegetatie. Dit is wat ik re-natuur zou willen noemen: een nieuw soort natuur die tussen en op ons afval ontstaat. Cellen die woekeren in een incubator. Dodelijk sensueel. Er ontkiemt een ecosysteem dat zichzelf zaait en heruitvindt, een noodscenario voor het einde van de aarde. Er ontstaat een omgeving waarin we leven en waarvan we niet langer het middelpunt vormen, ook al denken we dat. Terwijl het mos de muren mooi overwoekert, grassen in de kieren tussen het asfalt opschieten, takken pannen omhoogduwen en klimop het beton beschildert.
Elke levende cel is gelijk
We moeten af van het superioriteitsgevoel dat de mens eeuwenlang, en vooral in de twintigste eeuw, tegenover de natuur heeft gekoesterd. We kunnen niet meer schrijven of schilderen naar de Natuur en natuurgetrouwe kunstwerken creëren, want de Natuur bestaat op steeds minder plaatsen. Ze is volledig aan banden gelegd of vervuild geraakt. Maar het is dus wel natuur.
Wat kunnen we dan nog doen? Gelaten onze schouders ophalen, als we er dan toch voor kiezen om onze levens niet radicaal om te gooien, vervuilende industrie en kernenergie te blijven ondersteunen, overal naartoe te vliegen, de bodem uit te putten, de aarde leeg te pompen voor diesel en benzine?
Er rest ons nog het vertellen. Het hervertellen, eerder. Re-narratie van de re-natuur. Door een betrokken ooggetuige te zijn die zich met alle objecten rondom ons – planten, dieren, mensen, betonnen muren, verroest staal, lege olievaten – identificeert. Volgens de Franse psychoanalyticus en filosoof Félix Guattari in zijn boek Les Trois écologies (1989) is ‘ecosofie’ noodzakelijk: een denkkunst en een handelswijze die een alternatieve manier van ervaren bieden, waardoor we ons op een nieuwe manier tot de omgeving kunnen verhouden. Daar wil ook ik hier voor pleiten.
Elke levende cel, of het nu om een mens, een dier of een plant gaat, beschouwen we beter als een gelijkwaardige agent die een eigen leefwereld creëert. We kunnen toekijken en beschrijven hoe alles ruiger wordt als we de natuur haar gang laten gaan, maar ook hoe mooi die ruwheid is, hoe agents zichzelf organisch heruitvinden, kiemen, woekeren en parasiteren. Hoe inventief alles is, in zijn voortplantings- en destructiedrift. De omgeving waarin we leven wordt op die manier een ruimte voor dialoog met alles wat in de natuur leeft.
Geschreven in opdracht van internationaal literatuurhuis Passa Porta, naar aanleiding van Ecopolis.